En wat doe je dan, na een drukke week waarin de malle maalmolen van de grote wereld dagelijks zoveel onbehapbaars op je bord heeft gelegd?
Stilte zoeken, zegt het hart.
De kinderen zijn het huis uit. De honden slapen. Vrouwlief maakt een vriendinnenreisje en komt pas heel laat thuis. Wordt nacht. En dus ja, dan is er gewoon eens complete stilte. Heerlijke stilte. Tv uit, radio uit, de krant dichtgelaten. Staren in de lengende avond met het groenende veld onder een blauwende hemel. Kijk, meer moet dat niet zijn.
Even niets. Alles wegparkeren.
Gewoon de ontjaste paarden in de wei. De tjiftjaf die zijn naampje fluit. De tulpen die zich avondsluiten.
Even toch even nog, de macht van de gewoonte, je automatische opwellende zorgpiloot die naar je zoon sms’t: ‘Lucas, wanneer thuis vannacht?’ Antwoord, drie seconden later: ‘Ik zie je graag, papa.’ Kijk, meer moet dat niet zijn.
En weer de stilte. Een torenvalk die bidt en valt. Wolken die uit het venster glijden. En plots, daar, een kaartje aan een boekje, op de kast waarop: ‘Zomaar, papa’. Titel op de wit-rode kaft: ‘De omhelzing. Auteur: David Grossman. Je slaat bij toeval open op de voorlaatste zin: ‘Nu ben ik niet alleen, dacht hij, midden in de omhelzing.’ Een stille omhelzing, denk je dan. Hoe lief. Hoe stilte zich in liefde oplost in de ander. Vervullend.
Sms’je van je oudste dochter, quasi tegelijkertijd: ‘Gevonden? Zomaar, papa.’ Smiley: ‘J’. Alsof ze vanuit Gent doorheen alle muren kijkt en je toelacht. Kijk, meer moet dat niet zijn.
En dan weer stilte. Een stip wordt een luchtballon. Een spin bengelt buiten in de wind, tot ze ergens een ankertje slaat. Een staart op de heg blijkt een kat.
Een prikje in het vallende duister: sms’je, van dochter twee: ‘Wanneer gaan we nog eens naar toneel, papa?’ Twee seconden later: ‘En gaan we daarvoor samen nog eens eten? Marco Polo?’ Kijk, meer moet dat niet zijn.
Absolute stilte nu. De dag wisselt zich geruisloos voor de nacht. De avond wordt overgeslagen. Het blauwe uur is voorbij. De vogels gaan ten neste. En dus ik ook.
Het huis alleen, het bed alleen, alles stil en vredig. Wachtend op vervulling.
Midden in de nacht word je slaapdronken even wakker, een slaapnaakte arm ligt om je heen. Het is je slaaplieve vrouw. Ze fluistert: ik zie je graag. Kus op je slapen. Een zachte omhelzing. Een tedere slaapaai. En je denkt aan de slotzin, de allerlaatste uit het boekje dat je zonet cadeau hebt gekregen, zomaar: ‘En precies hiervoor is het omhelzen dus uitgevonden, zo ben je nooit alleen.’ Een sluitstille omhelzing volgt. En de zoete slaap haalt je beiden in, geruisloos, lief, vervullend. Zoals het is bedoeld.
En kijk, meer moet dat niet zijn.